‘Ventje’

Een maandagmiddag in februari, Amsterdam. Het is droog, een vaal zonnetje maakt het aangenaam. Mijn zoon en ik zijn met de beide jongens op stap, wandelen in het Erasmuspark. Nu de zon op de takken schijnt, kun je zien dat ze al een stuk dikker zijn, een eerste teken van de naderende lente. Als we teruglopen naar huis ziet mijn zoon een ventje staan op de reling van de brug over de Admiralengracht. Hij hangt helemaal voorover met zijn hoofd naar beneden.

‘Gevaarlijk, hè?’ zegt mijn zoon. Ik kijk om. Hij staat er helemaal alleen, geen ouder te bekennen. Inderdaad, té gevaarlijk, ik loop naar het ventje toe. Hij is een jaar of vier, vijf en als hij me ziet, gaat hij rechtop staan. ‘Het is heel gevaarlijk hoor, om zo over de leuning te hangen,’ zeg ik. ‘Echt niet,’ zegt het ventje, hij heeft knalbruine ogen en een mooi koppie. Hij kijkt me brutaal aan. ‘Toch wel,’ zeg ik. ‘Echnie,’ hij houdt de e extra lang aan, hij is boos. ‘Echt wel,’ zeg ik in een poging om er een spelletje van te maken. ‘Echt niet.’ ‘Echt wel.’

‘Ik kan jou wel neerslaan, hoor,’ zegt het ventje, hij klemt zijn lippen op elkaar. ‘Wat zeg je nou?’ ‘Ik kan je wel neerslaan, hoor,’ schreeuwt hij nog een keer. Net als ik wat terug wil zeggen, zie ik dat hij zijn vingers in zijn oren heeft gestopt. Hij kijkt me uitdagend aan. Ik geef het op. Ik ben er beduusd van. Even verderop, buiten gehoorsafstand, staat een jonge vrouw met een fiets aan haar hand. Ze glimlacht flauwtjes. Zou dat zijn moeder zijn? Als ik nog eens omkijk, zie ik dat hij inmiddels weer voorover hangt.

Als we weer thuis zijn, doet mijn zoon verstoppertje met zijn zoontje van twee jaar en een beetje. ‘Ga jij je zo maar verstoppen, zoek maar een plekje, dan kom ik je zo meteen zoeken, ik tel tot tien.’ Mijn kleinzoon gaat bij de box van zijn broertje staan en gaat ook tellen, hij heeft zijn handjes voor zijn ogen geslagen. ‘Tien, wie niet weg is, is gezien, ik kom,’ zegt mijn zoon. Als hij opkijkt staat mijn kleinzoon stralend in de kamer naast de box.

‘Ik ga nog een keer tellen, en dan moet jij je verstoppen,’ zegt mijn zoon. Mijn kleinzoon waggelt op zijn royale slofjes – het lijken wel kleine Uggjes – de kamer uit. Bij de deur kijkt hij nog even om. Als mijn zoon roept ‘ik kom’ is het even stil. ‘Waar ben je nou,’ zegt mijn zoon om te laten horen dat hij gaat zoeken, waar heb jij je verstopt?’ Mijn zoon is nog niet eens de kamer uit, daar is mijn kleinzoon weer: ‘hier,’ roept hij enthousiast, hij steekt zijn handjes in de lucht. Ik denk weer even aan het ventje bij de brug. Die was vroeger toch ook zo.

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren