Soep

Ik had mijn dag niet, ik ben in Sao Paulo, Brazilië. Het is hier zomer, zeggen ze, maar vandaag was de derde frisse regendag op rij en het einde is nog lang niet in zicht. Ja natuurlijk is dat heel erg zeldzaam, 14 graden.

Het scheelde dat het vanmorgen even droog was, toen ik de hond van mijn dochter ging uitlaten. Voor wie het weten wil, het is een kruising tussen een Beagle en een Cocker Spaniël en ze blijft het liefst binnen. Ik had wel zin in een nieuwe dag, vooral omdat hier om de 50 meter prullenbakken staan, die nooit overvol zijn, omdat ze driemaal daags geleegd worden door vrouwen in een blauw operatie-achtig pak mét muts en dan komt er zo’n lekker schone nieuwe plastic zak in.

In Nederland heb je dat niet. Als ik mijn hond uitlaat – een Roemeense kliko met vliegvaste oren – probeer ik altijd heel nonchalant over te komen als ik met een vol gepoept zakje voorbijgangers passeer op zoek naar een vuilnisbak. Ik zwaai het zakje als een kek avondtasje luchtig heen en weer, steek joviaal een hand op tegen volstrekt onbekenden en spoed mij onopvallend naar de eerste de beste stortplaats, die meestal honderden meters verderop is.

Ik moest broodjes kopen bij de bakker en ik wist dat er een boom was met een haak voor de hond. Ik liep twee keer om de trottoir dikke boomstam heen, geen haak. In mijn ooghoek zag ik ineens een man met een wit haarkapje bewegen, hij wees. Ik liep om de boom heen zijn kant op. Ik keek. Niemand. Ik gluurde langs de boom. Niemand. Ik loerde langs de andere kant. Daar stond hij, hij lachte en het hele terras lachte mee: de haak zat op kniehoogte. Ik was nog blij dat ik wist wat bedankt is in het Portugees. ‘Obrigada’. Soeverein liep ik de bakkerij binnen.

Mijn dochter lag te slapen met de baby, dus ik kon wel even lekker ergens gaan lunchen. Binnen, want het regende en het was koud. Overmoedig stapte ik het eerste de beste restaurant binnen: La Buca Romana. Italiaans. Heerlijk.

Een ober met snor leidde mij naar een sneu tafeltje met acht stoelen, helemaal achter in de zaak. Ik mocht kiezen. Ik ging op de hoek zitten. Mijn stoel wiebelde, en niet alleen de poten, de zitting ook. Ik wenkte de ober. Ik kreeg een nieuwe stoel en de kaart. Iets luchtigs, dacht ik, minestronesoep.
De ober schreef de bestelling op een heel klein papiertje, ik wilde water met gas. Het water was zonder gas en het duurde ruim een half uur voor de ober arriveerde met een groot diep bord, dat hij zwierig neerzette. Ondertussen kwam er een andere ober. Mijn stoel wiebelde (??), ik moest eraf en op een andere stoel.

Ik stak mijn lepel in de soep en liet hem los. Moeiteloos bleef de lepel rechtop staan. Ik roerde maar de berg spaghetti met een vleugje rode vloeistof en hier en daar een groenig dingetje was amper in beweging te krijgen. Het was nog een hele tour om het vocht eruit te lepelen.

Ik wenkte een ober, weer een ander, het sterft hier van de obers in restaurants.
‘Conta’ zei ik. Hij keek me waterig aan. ‘Koffie?’
‘Nee, conta, de bill.’
‘Dessert?’
Wanhopig greep ik mijn rugtasje op zoek naar mijn portemonnee, die natuurlijk onderin zat. Bril, agenda, oplader van de telefoon, het kwam allemaal op tafel.
Ik wees op mijn portemonnee. De ober keek mij niet begrijpend aan.
Ik rukte mijn betaalpas eruit.
Hij glom. ‘Conta!’
Nee, het was niet veel soeps.

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren