Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspen. Deze keer deel vijf van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS.
In de vorige aflevering leerde Saar Tellingen een nieuwe professor kennen en tekende ze een trol. Vandaag de aflevering waarin Saar twijfelt tussen haar talent en geschifte werkgevers. Alle voorgaande aflevering over Reinhuizen CS kunt u hier lezen.
Zie jij hem?’ Lena kijkt niet naar mijn tekening maar naar de brug, alsof ze daar echt een trol meent te ontdekken.
‘Nee,’ zegt Jan. ‘Maar ik ben dan ook geen illustra.’
‘Ik ook niet, maar Saar…?’
En dan kijken ze allebei naar mij.
‘Weet je zeker dat het er niet meer zijn?’ Jan schudt zijn donkere krullen naar achteren. ‘Trollen zijn meestal met zijn drieën.’
Ik trek mijn wenkbrauwen op. Hij ziet er stoer en modern uit met zijn jeans en tattoos, en hij lijkt doodserieus. ‘Meen je dat nou?’
‘Kijk nog eens goed, is het er echt maar één?’
Ik kijk naar de het theehuis op de brug. De zon is feller geworden en de schaduwen eronder zijn dieper. Dan kijk ik naar mijn tekening. En terug naar de brug. Bijna vanzelf pak ik een potlood en teken half verborgen achter de trollenschouder een derde oog.
‘Nummer drie moet bij de sluis zitten,’ zegt Lena. ‘Of in het riool.’
Ze hebben het niet over mijn tekening of over sprookjes. Ze denken echt aan trollen.
‘Jullie zijn gek!’
Verbluft kijkt Jan de Vries me aan. Hij heeft amandelvormige ogen, een tikje schuin in de hoeken, die zijn gezicht een beetje op een Arabische prins doen lijken. Nu pas zie ik dat zijn armen vol draken en andere monsters zitten. Hij tilt zijn onderarm op wanneer hij me ziet kijken. Daar zie ik een trol, net zo een als ik op het papier heb getekend.
‘Niet gekker dan de andere professoren hier,’ zegt hij. ‘We weten alleen wat meer dan de meeste mensen.’
‘Jan is speciaal gekomen om de trollen weg te jagen,’ zegt Lena.
‘Die hij niet kan zien.’ Dat heb ik hem zelf horen zeggen.
‘Overdag niet,’ zegt Jan, ‘maar ’s avonds als ze tevoorschijn komen, dan ben ik je man.’
Die avond ben ik present wanneer een delegatie professoren en Lena van Tuijl op trollenjacht gaan. Het is hoognodig volgens de geleerde heren, want half Jutphaas zit zonder water omdat de trollen de buizen van de waterleiding blijven breken. Professor Kers geeft mij een lesje trollenkunde.
‘Ze zitten altijd in de schaduw, want als ze in de zon komen, verstenen ze. Daarom schuilen ze onder het theehuis.’
Het klinkt logisch, als je veel sprookjes leest. Het is heel wat minder amusant wanneer een doctor in de atoomfysica het als een waarheid verkondigt.
‘En wat willen jullie eraan doen?’
‘De Vries gaat ze lokken, en dan zetten we de zon aan.’
Krankjorum, ik had het kunnen weten. ‘En hoe willen jullie dat doen?’
Hij wijst naar de spiegelende metalen bol die midden in het grasveld ligt, en waarvan ik dacht dat het een kunstwerk was. ‘Daarmee. Hoe, dat zul je nog wel zien.’
De andere professoren mompelen met elkaar. ‘Is dat wel veilig, een onbekende erbij?’
‘Ze is illustra,’ zegt Jan de Vries.
‘Illustrator,’ zeg ik.
‘Een vrouwelijke illuster,’ gaat Jan verder. ‘Zij heeft de twee trollen gespot.’
Drie paar ogen staren me aan.
‘Ze zag de kobold ook,’ zegt Lena.
Professor Kers glimlacht. ‘Een waarlijk talent,’
‘Ssst!’ Jan de Vries heeft zijn kimono aangetrokken, hij lijkt wel een figuur uit een Harry Potterfilm. Achter de bomen is de zon ondergegaan en de schemering vult het park met fluistergeluiden en bedrieglijke schaduwen. Als vanzelf houden we onze mond. Professor Kers wijst ons een plek aan. Ik schuil met Lena van Tuijl achter de tamme kastanje. Tot mijn verbazing zie ik dat ze een bezem heeft meegenomen. Voorzicht kijken we naar het theehuis.
Dan stapt Jan naar voren. Zijn krullen glanzen in het licht van de olielampen die de professoren hebben aangestoken. Hij kijkt even om zich heen. Dan begint hij te declameren. Niet hoogdravends, geen Shakespeare of Joost van den Vondel. Nee, hij draagt op luide toon kinderliedjes van Annie M.G. Schmidt voor, Het fluitketeltje en De spin Sebastiaan. Plotseling lijkt er iets te bewegen onder het theehuis. Het water in de sloot naast het pad begint te golven. Jan draagt iets luider het tweede couplet van Beertje Pippeloentje voor: ‘Kijk, het beertje Pippeloentje, gaat niet wandelen in ’t plantsoentje, en niet steppen op een stepje…’
Er strijkt een zwarte schaduw langs de gevel van het theehuis. Even denk ik dat het de schaduw van een struik is, dan richt de vorm zich op.
Wordt vervolgd.