Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspen. Deze keer deel 12 van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS.
In de vorige aflevering maakte Jan de Vries een djinn-tonic. Deze week: ‘Saar en Jan.’
Anna van Rijn
Eén ding, daar is iedereen het over eens, een djinn hoort niet thuis in deze wereld. En zeker niet een djinn die eruit ziet als een roze olifantje dat zielig uit een wijnfles kijkt. Zelfs ik krijg de neiging om de fles te openen, terwijl ik toch de geest in zijn ware grootte heb gezien. Maar ik doe het niet, dan krijg je het vervelende gedoe van drie wensen mogen doen, iets wat volgens de Jokers van de Jufferson Organisatie voor Kinetische Energie altijd verkeerd afloopt. De heren in kwestie kloppen elkaar op de schouders, alsof ze zelf de geest in een klein olifantje hebben laten veranderen, en het zo’n grote dorst hebben bezorgd dat het de tonic uit de fles wilde drinken.
‘Goed gedaan, Saar.’
Jan de Vries bedankt me wel, al is zijn aandacht bij het pakje shag in zijn handen.
‘En nu?’ vraag ik.
‘Vanavond geven we hem mee aan een passant. Er is vast wel iemand die de goede kant opgaat.’
Elke avond fungeert de kelder van kasteel Rijnhuizen als centraal station voor reizigers tussen Nieuwegein en de wereld waar trollen, djinns, kobolden en ander gespuis horen. Ineens ben ik best nieuwsgierig naar die plaatsen. Wat zou ik daar een inspiratie op kunnen doen voor mijn tekeningen!
‘Kan ik daar ook eens naartoe?’
Jan kijkt me verschrikt aan. ‘Wil je dat?’
‘Is het veilig?’
Hij likt aan zijn vloeitje. ‘Meestal. Soms niet.’
‘Ik zou best wel eens kabouters willen zien.’
‘Dat kan ik je niet echt aanbevelen…’ Hij probeert de vlam van zijn aansteker bij zijn shagje te krijgen, maar op de een of andere manier lukt het niet.
‘Zal ik even?’ Ik neem de aansteker over, maar op het moment dat de vlam bij de tabak komt, valt de sigaret uit Jans mond.
‘O, verdorie!’
Jokers zijn altijd erg beleefd en ze vloeken zelden, behalve dan in toverspreuken.
‘Het is jouw schuld,’ zegt hij dan.
Verbaasd kijk ik hem aan. ‘Welja, geef mij de schuld dat je zo onhandig bent!’
‘Je hebt dit gewenst, met de djinn op gehoorsafstand.’
‘Ik heb geen wens gedaan!’
‘Jawel, denk nog maar eens terug.’
Ik heb bij mijn weten nauwelijks wat gezegd toen ik de djinn tekende. En later ook niet, toen hij als olifantje over het veld huppelde. Of toch? De sigarettenrook was in mijn ogen gewaaid. ‘Ik wou dat je stopte met roken,’ had ik tegen Jan gezegd.
En nu staat hij naast me, met een nieuw gerold shagje dat hij niet aan kan steken, en trommelen zijn vingers ongeduldig op de fles, zodat het olifantje verstoort met zijn oren wappert.
‘O,’ zeg ik. ‘Het lijkt me geen goed idee de djinn te vragen het weer om te draaien.’
‘Nee, niet doen.’ Jan dumpt zijn shag in de afvalbak. ‘Mijn moeder zal je dankbaar zijn, maar het is wel even wennen. Waar was je trouwens gisteravond?’
Heimelijk vind ik het wel leuk dat hij me gemist heeft. ‘In de bieb, ik zocht info over Anna van Rijn, die hier gewoond heeft.’
‘En heb je iets gevonden?’
‘Ik heb gesproken met de schimmen van lezers. Mensen die zo diep in boeken zaten, dat ze de buitenwereld vergeten zijn.’ Dat was vreemd geweest, ik zag ze zo uit de boeken klimmen.
‘Serieus? Niet de personages maar de lezers?’
‘Heb je dat wel eens gezien?’
‘Nee, wel van gehoord. Je moet er mee oppassen, sommige lezers zijn lastige typen, doordrammers die niet van ophouden weten. Die nemen alles voor waarheid aan’
Dat lijkt me inderdaad lastig. ‘Hoe raak je die kwijt?’
‘Een korreltje zout.’
Even denk ik dat hij een grapje maakt.
‘Echt waar! De meeste waarheden zijn beter met een korreltje zout.’
Ik wil me niet laten afleiden, al heeft hij vast gelijk. ‘Er is iets geks met Anna van Rijn. Ik heb haar hier zien lopen met een jonge man, maar haar echtgenoot was niet zo jong.’ En eigenlijk was ze al eeuwen dood, maar dat is voor een professor als Jan de Vries een onbelangrijk detail.
‘Hoe zag hij eruit?’
‘Hij?’ Ik blader in mijn schetsboek naar de tekening die ik van het tweetal maakte. ‘Zo ongeveer.’
‘Mag ik dat blad kopiëren? Dan kan ik het eens navragen.’
In het koetshuis legt hij de tekening op het kopieerapparaat. Ik zie hem naar zijn broekzak grijpen, alsof hij zijn pakje shag zoekt, maar ik zeg er niets over. Het zal wel wennen.
Na wat gezoem zoeft een vel papier uit het apparaat. Jan pakt het aan en wil het opvouwen, wanneer hij ineens stopt. ‘Wat vreemd.’
‘Wat?’
‘Hij staat er niet op.’
Het brugje en het theehuis staan wel op de kopie, net als de jonge vrouw in de witte jurk waarvan ik denk dat het Anna van Rijn is. Maar haar aanbidder, die op mijn tekening verliefd naar Anna kijkt, staat niet op de kopie.
Wordt vervolgd