In de rubriek ‘De Oude PEN’ behandelen we al jaren de historie van de gemeente Nieuwegein. Een samenvoeging van de twee gemeenten Jutphaas en Vreeswijk. Ook in de rubriek ‘Toen & Nu’ blikken we terug en kijken we naar vandaag. En dan hebben we het nog geeneens gehad over de rubriek ‘De oude ansichtkaarten.’ Eerder schreef onze redactie al over de eerste vermelding van Jutphaas. Deze week: ‘Stadsrechten voor ’t Geyn.’
De gemeente Nieuwegein is vernoemd naar een heuse stad, waarvan overblijfselen zich nog steeds in de bodem van Nieuwegein bevinden. Het is, ruwweg, het gebied aan beide zijden van de Doorslag, ter hoogte van het punt waar deze waterweg en de Hollandsche IJssel elkaar ontmoeten. Het centrum van ’t Gein lag vooral aan de oostzijde van de Doorslag, waar zich nu een boomgaard bevindt tussen de (nieuwe) Geinbrug en de voetgangersbrug ter hoogte van Geinoord.
Dam
Na afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede (1122), zocht Utrecht-stad een nieuwe scheepvaartroute naar de Lek. Hiervoor werd korte tijd later de zogeheten Vaartse Rijn gegraven, van Utrecht naar de omgeving van het kasteel Oudegein waar de Geine stroomde als verlengde van het watertje de Hoon. Een restant hiervan is het water dat juist ten noorden van Museum De Warsenhoeck uitmondt in de Doorslag. De Geine stroomde in de Hollandsche IJssel die toen nog in open verbinding stond met de Lek. In het kanaal kwam ter hoogte van de Randijk eerst een dam te liggen. Bij dat punt was een tol waar goederen moesten worden overgeslagen naar een schip aan de andere kant van de dam. Er wordt ook wel verondersteld dat er ter plaatse een overtoom was, waardoor de schepen in hun geheel over deze dam werden getrokken. In 1244 stond er in elk geval een kraan op de dam.
Bedrijvigheid
De oudste vermelding van ’t Gein (’t Geyn(e)) dateert van 30 september 1200. Op die datum verleende Rooms-Koning Filips van Schwaben (1177-1208) aan Dirk van Ahr, bisschop van Utrecht (1197-1212), toestemming om de IJsseltol, waarschijnlijk gelegen bij de Randijk, te verleggen naar ’t Gein. De aanwezigheid van een scheepvaarttol bracht bedrijvigheid met zich mee. Goederen moesten worden geïnventariseerd en de schipper ondervond daardoor oponthoud. Het gevolg was dat er al snel een herberg in de omgeving verrees en tolbeambten een woning dicht bij hun werk zochten. Zo ontstond langzamerhand een nederzetting.
Kerspel
In 1217 was de nederzetting ’t Gein reeds dermate gegroeid dat Otto von der Lippe, bisschop van Utrecht (1216-1227), de inwoners van ’t Gein toestemming verleende een eigen kerspel (kerkparochie) te stichten. Daartoe moesten de kerspels Vreeswijk en Eiteren (een buurtschap onder IJsselstein) parochianen aan het nieuwe kerspel afstaan. Er waren ongetwijfeld meerdere redenen voor dit besluit van de bisschop geweest, maar één van zijn argumenten was, dat de toestand van de wegen slecht was. Vooral bij hoog water konden de parochianen niet naar de kerk en dat bracht volgens de bisschop hun zielenheil in gevaar. Van Vreeswijk gingen er vijftien huisgezinnen over naar het nieuwe kerspel.
Strijdgewoel
’t Gein had regelmatig te lijden onder het strijdgewoel tussen de graven van Holland gesteund door de Heren van IJsselstein en de bisschoppen van Utrecht. In 1225 werd ’t Gein verwoest, waardoor de stad Utrecht ernstig geschaad werd in haar handelsbetrekkingen. Jan II van Sierck, bisschop van Utrecht (1291-1296), verleende op zondag 30 januari 1295 aan het kerkdorp Gein een stad- en burgervrijheid. ’t Gein kreeg zo dus stadsrechten. De exacte grenzen werden vastgesteld en vastgelegd en ’t Gein mocht van de bisschop de woonkern ommuren en omgrachten. Dit alles om de bewoners te beschermen tegen de doortocht van vijanden.
Het gebied waar Onze-Lieve-Vrouwe-Convent in Nazareth in Nieuwegein is gebouwd
De ingezetenen binnen de gracht kregen de rechten en plichten van poorters. Stadsmuren zijn er hoogstwaarschijnlijk nooit gekomen. De poorters kregen belastingvoordelen en het burengerecht werd vervangen door een college van schout en schepenen dat ook de hoge (criminele) rechtspraak kreeg toegewezen. Veel hielpen de versterkingen niet: in 1333, 1355 en 1402 werd ’t Gein telkens verwoest. In november 1421 werd door een stormvloed, waarbij de Biesbosch ontstond, het zusterhuis van de nonnen van Sint-Franciscus in Almkerk verwoest. Deze kloosterorde vestigde zich dan in 1427 in ’t Gein. Naast de kerk werd een klooster, Het Onze-Lieve-Vrouwe-Convent in Nazareth, gebouwd.
Leegloop
Het stadje ’t Gein kreeg met leegloop te maken, de stad Utrecht had inmiddels een nieuwe scheepvaartroute naar Vreeswijk gegraven (de zogeheten ´Nieuwe Vaart´) en in 1480 werd besloten de kerk wegens het kleine aantal parochianen en de armoede van de kerkgangers te sluiten. Het onderhoud was niet langer op te brengen. Er waren zelfs geen burgers meer te vinden om de schepenbank te bemannen.
Door de komst van de protestantse godsdienst (Reformatie) en het zedelijk verval van de nonnen, werd het klooster in 1572 definitief verlaten. De nonnen vertrokken naar Utrecht. Kort daarna werden kerk en klooster waarschijnlijk gesloopt en is ’t Gein vervallen tot een gebied waar enkel nog zes huizen overbleven.
Stadszegel van ’t Gein, waarschijnlijk van rond 1500. Op het zegel is een kerk of kasteel met geopende poort met losstaande toren met vlag te zien. Het randschrift luidt: ‘Sigillum oppidi De Geyn’, hetgeen betekent: ‘Zegel van de stad De Geyn’.
De bezegeling verleende rechtskracht aan een overeenkomst. Het zegel werd in de Middeleeuwen benut door personen die met autoriteit en publiek gezag waren bekleed zoals de paus, een bisschop, een keizer, een koning. Later mochten ook burgers gebruik maken van het zegel. Het zegel heeft dus eeuwenlang de functie vervuld van de tegenwoordige (digitale) handtekening.
Wat een aardig artikel. Zo raak je als nieuwe bewoner snel ingevoerd in de historie.