In de rubriek ‘De Oude PEN’ behandelen we al jaren de historie van de gemeente Nieuwegein. Een samenvoeging van de twee gemeenten Jutphaas en Vreeswijk. Ook in de rubriek ‘Toen & Nu’ blikken we terug en kijken we naar vandaag. En dan hebben we het nog geeneens gehad over de rubriek ‘De oude ansichtkaarten.’ Eerder schreef onze redactie al over de eerste vermelding van Jutphaas. Deze week: ‘Waterwegen als levenslijnen voor Jutphaas en Vreeswijk.’
Waterwegen hebben altijd een belangrijke en beeldbepalende rol gespeeld in de ontwikkeling van Jutphaas en Vreeswijk. Hoewel hun rol binnen onze leefgemeenschap aanmerkelijk is verminderd, zijn ze nog steeds nadrukkelijk aanwezig.
De Lek
In de eerste plaats is er de rivier de Lek en de aanleiding voor de latere kanalen die onze stad doorkruisen. Tot, naar men tegenwoordig algemeen aanneemt, 1122 liep de Neder-Rijn van Wijk bij Duurstede (later de Kromme Rijn genoemd) langs Utrecht en Zwammerdam naar de omgeving van Katwijk aan de Rijn, waar hij in de Noordzee uitmondde. Delen van deze rivier heten Leidsche Rijn en Oude Rijn. De Lek was in die tijd slechts een zijrivier van de Rijn. Verzanding en daarmee gepaard gaande overstromingen waren aanleiding voor de bisschop van Utrecht, Godebald, om tot afdammen over te gaan. De agrarische belangen prevaleerden boven de handelsbelangen van de scheepvaart. De Lek kreeg zo meer water en werd de hoofdstroom.
De Vaartse Rijn
Het gevolg van de afdamming bij Wijk bij Duurstede was een blokkade van de scheepvaartroute van de stad Utrecht naar het Duitse hinterland. Utrecht zocht en vond een nieuwe route. In die tijd stond de Hollandsche IJssel bij het buurtschap Hoppenesse (tegenwoordig Klaphek genoemd) in open verbinding met de Lek. (Het was zelfs zo, dat het meeste water van de Lek verder stroomde door de Hollandsche IJssel en dat het overgebleven water richting Schoonhoven een onbetekenend stroompje was.)
Het is het deel dat wij tegenwoordig de Enge of Kromme IJssel noemen. Nog in hetzelfde jaar 1122 werd een kanaal van Utrecht Tolsteeg naar ’t Gein gegraven. Een dam scheidde dit kanaal, de Vaartse Rijn, van de Hollandsche IJssel. Na het doorslaan van deze dam en het verlengen van het water tot aan de Hollandsche IJssel, kreeg dit stuk de naam Doorslag.
Voor het oude Jutphaas betekende dit een splitsing in zijn grondgebied: het Nedereind aan de westzijde van het nieuwe kanaal en het Overeind aan de oostzijde. Het is logisch, dat de kern van Jutphaas, het Kerkveld, zich langzamerhand verplaatste naar de omgeving van de Vaartse Rijn. Scheepvaartverkeer brengt immers allerlei activiteiten en neringdoenden, (herbergiers, winkeliers) met zich.
De Nieuwe Vaart
Ruim anderhalve eeuw na de dam van Wijk bij Duurstede bleek ook de open verbinding van Hollandsche IJssel veel problemen op te leveren. Vooral ’s winters en bij storm liep het land in de wijde omtrek onder water en braken de toenmalige IJsseldijken. Bij zo een dijkbreuk is de huidige Rietput in de wijk Hoog-Zandveld ontstaan. Op aandringen van de Hollandse Graaf Floris V (1254-1296) gaf de Utrechtse bisschop Jan van Nassau (+1230-1309) in 1285 toestemming tot het afdammen van de IJssel ter hoogte van Hoppenesse (Klaphek).
Opnieuw was Utrecht verstoken van een verbinding met de rivier. De oplossing werd gevonden door een nieuw kanaalvak te graven van Jutphaas naar Vreeswijk, de ‘Nyevaert’, die in 1288 gereed kwam. Ook dit kanaalvak eindigde precies als die naar ’t Gein bij een dam namelijk ter hoogte van de Wiersdijk. In 1373 werd de Nieuwe Vaart verdiept en doorgetrokken tot aan de Lek waar de eerste sluis in Vreeswijk tot stand kwam. De Nieuwe Vaart zou later de naam van het oude kanaalvak naar ’t Gein overnemen: de Vaartse Rijn. Bij de sluis ontstond het dorp Vreeswijk.
Het Merwedekanaal
De Vaartse Rijn werd in de loop van de tijd voortdurend aan de omstandigheden aangepast. Zo kwam via dit kanaal omstreeks 1824 de Keulse Vaart tot stand. Dit was de verbinding van Amsterdam via de Weesper Trekvaart, de Vecht en de Vaartse Rijn naar Vreeswijk vanwaar de scheepvaart over de Rijn naar Keulen en verder ging. Na 1850 kwamen steeds meer gebreken van deze scheepvaartroute aan het licht. De vaarweg en de sluizen werden te klein voor de steeds groter wordende schepen en de toename er van. Na vele plannen en mogelijke tracées werd in 1881 de wet inzake de aanleg van een kanaal van Amsterdam via Vreeswijk en Vianen naar de Merwede bij Gorinchem gepubliceerd.
De Vaartse Rijn werd als onderdeel van dit nieuwe Merwedekanaal aanzienlijk verbreed en verdiept en ten westen van Vreeswijk kwam een nieuw sluizencomplex onder naam ‘Koninginnensluis’. Vanaf de Wiers kwam er een nieuw kanaalvak naar die sluizen. In 1892 was alles klaar. Voor Vreeswijk betekende dit, dat de scheepvaart buitenom het dorp ging lopen hetgeen tot gevolg had dat de handel zich verplaatste naar de Koninginnenlaan en de latere Handelskade. Vreeswijk kreeg er een nieuwe wijk bij.
Het Amsterdam-Rijnkanaal en het Lekkanaal
De geschiedenis herhaalde zich al spoedig. Het Merwedekanaal voldeed na twintig jaren al niet meer en men zon op plannen voor weer een nieuw kanaal. In 1931 werd de aanleg van het nieuwe kanaal in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden bevolen. De nieuwe scheepvaartroute zou van Amsterdam langs Utrecht en Wijk bij Duurstede naar Tiel aan de Waal moeten voeren (het Amsterdam-Rijnkanaal).
Bij Jutphaas kreeg het nieuwe kanaal een aftakking naar de Lek ten oosten van Vreeswijk; het Lekkanaal. Daar kwamen moderne schutsluizen; de Prinses- Beatrixsluizen die in 1938 werden geopend. Het was de doodssteek voor de Vreeswijkse winkeliers. De scheepvaart kwam niet langer door Vreeswijk en hoewel er plannen werden ontwikkeld in de nabijheid van de nieuwe sluizen een soort winkelcentrum te bouwen heeft men dit niet kunnen realiseren. Wel hebben winkeliers vele jaren op de sluis hun waren met transport- of bakfiets op de sluis uitgevent doch in het verloop van de tijd stierf dit initiatief een geruisloze dood.