Ene(e)co of Ejaco?

Soms kom je er niet onderuit en moet er een vakman in huis worden gehaald voor die dingen, die je echt niet aan je eigen rechterhanden en gezonde verstand over kan laten. Zoals bijvoorbeeld het vervangen van een CV-ketel, de jaarlijkse controle ervan of zo iets waarvoor je iets anders gestudeerd moet hebben dan menswetenschappen. Op de ene of andere vreemde manier lijkt dat bij mij maar zelden vlekkeloos te verlopen. Vele jaren geleden moest de kabelaansluiting om voor mij duistere redenen veranderd worden. Zonder enige vorm van overleg werd er door de nogal stevige, mijn huis binnenmarcherende meneer pardoes een joekel van een gat geboord in mijn kostbare vloer van Noorse Leisteen, op een plek die ik zelf nooit uitgekozen had. En zo heeft de vervanging van mijn CV-ketel, enige jaren geleden, mij zoveel trauma (en bijna een overstroming) opgeleverd, dat ik hoopte voor jaren verlost te zijn van dit soort interventies.

Ergens in juli kondigde Eneco aan dat de huisaansluitingen van het gas vernieuwd zouden moeten worden. Om een veilige en storingsvrije gaslevering te waarborgen, zo stelde men in de aankondigende brief. Nou, daar kan je als argeloze burger natuurlijk niets tegen hebben, want veiligheid is toch niet niks in deze tijd. In de brief werd verder gemeld dat de monteur een afspraak zou maken en alles keurig zou toelichten. Zelfs zou hij in het bezit zijn van een legitimatiebewijs en mij dat tonen. Ik was helemaal onder de indruk van het feit dat, mocht ik overdag zelden thuis zijn, een afspraak met me gemaakt kon worden. Nou, dacht ik, dat is pas service! Echt van deze tijd, waarin de voormalige nutsbedrijven commercieel de geliberaliseerde energiemarkt opgaan en zich moeten bewijzen als waardige partner van gezinnen en bedrijven.

Net toen ik mijn hondje ging uitlaten zag ik wat buren driftig heen en weer lopen om – zoals ik later hoorde – onze medebewoners aan te sporen hun auto weg te halen van de parkeerplaats aan het einde van ons doodlopende straatje. De meesten lukte dat, slechts twee konden niet op tijd bereikt worden en konden dus de rest van de dag hun auto wel vergeten. Aan het begin van ons straatje hadden de werklui namelijk een aanvang gemaakt de straat open te breken en dat dus echt van links naar rechts, zodat zelfs de argeloze voetgangers (die toch pakweg vier keer per dag ons straatje frequenteren om hun kinderen naar school te brengen en af te halen) iedere mogelijkheid van doorgang werd ontnomen.

Driftig liep de voorman heen en weer om een en ander te reguleren. Toevallig bleek hij een oude bekende van mij te zijn, uit de tijd dat ik nog voetbalde, dus dat schepte gelijk een band, altijd handig. “Hé, kan jij vrijdag?”, vroeg hij mij. Ik begreep hieruit dat dit de afspraak was waarop de brief doelde. “Ja”, zei ik, “ik kan vrijdag wel. Maarre, wat is precies de bedoeling?” “Nou”, ging hij voort, “we graven hier in je tuin een gat. We moeten dan natuurlijk wel door je aanplant heen”. Slik, dacht ik, maar ja, ik was toch van plan de tuin een keer opnieuw aan te leggen, dus niet zeuren. “En verder”, vroeg ik, “moet je ook in huis zijn?” “Nee hoor, een gat net buiten je hek en hier dus eentje in je tuin”, verzekerde hij. “Hoe laat dan?”, vroeg ik. “Schikt acht uur of negen uur je het beste?”, vroeg hij uiterst galant. “Nou, ik moet mijn hondje nog uitlaten, dus als het negen uur mag zijn, ben ik heel tevreden”. Allebei zeer content over deze afspraken, gingen wij ons weegs.

Donderdagmiddag kwam ik thuis en zag tot mijn verbijstering dat men alvast begonnen was mijn tuin te ontmantelen. De prachtige potten, die in het andere gedeelte van mijn tuin staan, had men afgevoerd en over de resterende planten lag een groot dekzeil met een flinke lading zand, zodat ik niet anders kon vermoeden dan dat zij vanaf dat moment zwaar verpletterd zouden zijn. Ik was al dankbaar voor het feit dat er überhaupt een zeil lag, want ik heb wel eens erger meegemaakt. Met in gedachten het feit dat ik toch van plan was eens iets aan de voortuin te doen en dat gedane zaken geen keer nemen, heb ik eens flink geslikt en ben verder gegaan met mijn dingen.

De volgende dag, de bewuste vrijdag, ben ik extra vroeg mijn hondje gaan uitlaten zodat ik ruim voor negen uur terug zou zijn. Bij terugkomst bleek men alvast begonnen te zijn. En wel met zo’n ijver dat het pad naar mijn deur geblokkeerd werd met een dermate grote berg zand dat mijn hond en ik het ontbreken van klimschoenen en een pikhouweel om eroverheen te komen ernstig hebben betreurd. De uit de grond gescheurde planten en in de weg staande struikjes had men maar in het andere gedeelte van mijn tuin gedeponeerd.

Terwijl ik achterom keek naar de door ons bedwongen Mount Everest en vooral mijn ogen sloot voor het slagveld, waarin mijn voortuin inmiddels was veranderd, meldde één der werklieden aan zijn baas: “hé, die vrouw is er”. Ik nam geheel correct aan dat hij het over mij had. Even later kwam de voorman en vertelde mij dat hij de meterkast in moest. Nu had ik dat al vaag vermoed, ondanks zijn eerdere verzekering dat hij het huis niet in hoefde, vanwege de hartverscheurende geluiden die ik de dag ervoor uit het huis van mijn buren had vernomen. De beste kerel begon onvervaard mijn meterkast uit te ruimen. Als hij het gewoon van tevoren had gezegd had ik het met liefde, en eerlijk gezegd met grote voorkeur, zelf gedaan. Het moet beaamd, hij deed het met voorzichtigheid en aandacht. Toch had ik het liever zelf gedaan, net zoals het verwijderen van mijn mooie potten uit de voortuin en het eventueel preventief redden van enige planten, die nu onder die berg waren verpletterd.

Enfin, tegen het einde van de ochtend was de klus geklaard. De bestrating voor het huis was weer min of meer teruggelegd, de Mount Everest verwijderd en mijn kast weer gevuld. De mooie potten heb ik zelf terug moeten zetten. Ik heb mijn ogen maar weer gesloten voor de hoeveelheid zand en modder die aan de voeten van de werklui mijn huis binnen waren gekropen en al die verpletterde en verwijderde planten. Ik heb nog enig genoegen beleefd aan het feit dat de voorman enigszins timide opmerkte: “gosh, er zat nog een hele stronk van een oude boom, waar we moesten graven”. Mooi, dacht ik met een heel klein pietsje wraakzucht, dat hebben jullie heerlijk voor mij gedaan en hoef ik die tenminste niet meer weg te halen als ik eindelijk aan de voortuin begin.

Vorige columns: klik op Archief.

Volgende column: verschijnt op 10 september 2004

Dit bericht werd geplaatst in Niet gecategoriseerd door . Bookmark de permalink .

Wees betrokken. Reageer en geef een reactie op bovenstaand artikel!Reactie annuleren