De Nieuwegeinse Willeke Stadtman (1950) is onlangs een tweede leven begonnen als schrijfster. Is echtgenote en moeder van drie kinderen. Heeft inmiddels drie kleinzoons, een kleindochter (Eloisa), een hond (een Roemeense kliko) en een kleinhond (de hond van haar dochter).
Vierendertig jaar was Willeke werkzaam in de gezondheidszorg, aanvankelijk als arts, later als bestuurder met name in de ouderenzorg. In 2011 is zij gestopt met werken, precies zoals zij zich had voorgenomen. Sinds eind 2014 werkt zij als arts voor de Levenseindekliniek. Al een tijdje heeft Willeke haar eigen column op De Digitale Stad Nieuwegein. Deze week de column: ‘Bukken’
In het parkje waar ik elke ochtend mijn Roemeense kliko uitlaat, wordt de laatste tijd veel gebukt. Vanwege de walnotenbomen.
Het bukken wordt volgens een standaard patroon afgewerkt door vrouwen met veelal een migratieachtergrond. Eerst worden de benen licht gespreid, dan gaat de romp in een min of meer vlotte beweging horizontaal, terwijl de handen zoekend over de grond tasten. Waarna een of twee noten terechtkomen in plastic tassen met opschriften als Lidl, Dirk of Jumbo. Er wordt los van het niet ergonomisch verantwoord bukken ook veel gezwegen door de elkaar beconcurrerende notenverzamelaars.
Ik vind dat ik best een praatje kan aanknopen. Tenslotte weet ik na al die jaren nog steeds niet wat men aanvangt met die tassen vol noten.
Aan de waterkant staat een vrij jonge vrouw, om haar roze hoofddoek zit plastic gewikkeld, want het miezert. Om haar voeten draagt ze blauwe operatiesloffen (ook plastic) en haar handen steken in blauwe handschoenen.
‘Ook vroeg aan het zoeken,’ begin ik. ‘Ja,’ zegt ze, ‘maar niet vroeg genoeg. Er zijn er hier bij die nog vóór zonsopgang met een zaklamp lopen te zoeken. Dat heb ik er niet voor over.’
Op het grasveld sjokt een vrouw voorbij met een vaalgrijs boodschappenkarretje, in de opening heeft ze een plastic zak gespannen. ‘Wat doet u met die noten?’ vraag ik.
‘Het zijn dezelfde noten als in de winkel, maar deze zijn gratis. Het valt onder wild plukken. Dat mag hè? Thuis was ik de noten, daarna droog ik ze en dan moeten ze een paar maanden op een warme plek rijpen. Half december maak ik er een open en dan neem ik een hap. Dan weet ik of ze rijp zijn.’
Even verderop loopt een vrouw op slippers in het drassige gras. Ik groet en stuit even later op een vrouw die een stelletje eenden toeroept. ‘Kom dan hier, kom dan. Kom maar.’ En tegen mij: ‘die eenden eten noten. Dat vinden ze lekker.’ Ze wijst naar een etende eend. Ik maak mijn rondje af.
Ik herinner me dat ik een paar weken geleden een man zonder migratieachtergrond in het parkje zag. Er stond een ladder tegen een boom, in zijn hand had hij een soort telescoop stok, waarmee hij op tamelijk ruige wijze de boom te lijf ging. Naast de boom stond een onwelwillende mokkende zoon, die duidelijke andere ideeën had over vrijetijdsbesteding.
Als ik het park bijna uit ben, staat ineens de vrouw van de eenden voor me. Ze wijst naar een groene noot op de grond. ‘Erop trappen,’ zegt ze. Ik trap erop, de noot is stuk. ‘Voor de eenden,’ zegt ze. Als ik een blaadje van de noot wil verwijderen zegt ze: ‘Afblijven, dat kunnen die eenden zelf ook wel.’