In 1971 moesten de plaatselijke Brandweerkorpsen door de samenvoeging van de twee gemeentes gaan samenwerken, wat uiteraard de nodige moeite heeft gekost. De kazerne van de Brandweer Vreeswijk (nu Nieuwegein-Zuid) zat eerst op het Raadhuisplein en daarna verhuisde ze naar De Hendri Dunantlaan (waar ze overigens nog steeds zitten). Jutphaas had zijn kazerne zitten op de Schoolstraat, maar na de samenvoeging van de beide korpsen kwam het hoofdbureau op de Nevelgaarde te zitten Het korps bestaat momenteel totaal uit 60 vrijwilligers verdeeld over de twee posten en over een beroepskern van ongeveer 25 medewerkers welke hun kantoor hebben op het hoofdbureau van de brandweer (post Noord).
De brandweer op Het Sluisje
De gemeenteraad van Jutphaas was in 1927 niet bereid (of in staat) om 59,54 Euro!! voor de restauratie van het brandspuithuis No.1 uit te trekken met als gevolg dat het gebouwtje werd gesloopt. In 1997 is de brandbel, die in 1769 op de hoek van Het Sluisje en de Dorpsstraat (nu Herenstraat) was opgehangen om de brandweer te alarmeren, in bezit gekomen van de Historische Kring Nieuwegein. Het Sluisje behoort tot het oudste deel van het vroegere Jutphaas. Hoe oud Jutphaas was valt niet te zeggen maar wel weten we dat het gebied rond Nedereind omstreeks de 12e eeuw goed werd bewoond toen het werd ontgonnen. en ook Het Sluisje dateert uit die tijd want deze regelde de waterhuishouding van de polder De Lange Vliet.
Vanaf de 17e eeuw verplaatst de kern van het dorp Jutphaas zich gestaag vanaf het Kerkveld naar de Herenstraat en de Dorpsstraat, waar allerhande nijverheid ontstaat. Nabij het sluiskolkje staat tot 1928 een van de lokaliteiten voor de Jutphase brandweer. De sluiskolk wordt in 1956 afgebroken en vervangen door een duiker. Alhoewel we er tegenwoordig waarschijnlijk iets anders over zouden denken, werd de verdwijning van de sluis en de gedeeltelijke demping van de ‘Nedereindse Wetering’ toen gezien als een belangrijke verbetering en verfraaiing van het dorp. In de pers werd gesproken over ‘de Jutphase Boulevard’.
In de kronieken lezen we dat de gerechten, het bestuurlijk gebied van het Overeind en Nedereind van Jutphaas, tot 1769 geen enkele gezamenlijke activiteit hebben georganiseerd voor de brandbestrijding. Tussen 1760 en 1770 komen in het dorp enkele grote branden voor, waarvan in juli 1766 de brand in de bierbrouwerij ‘De Zevenstar’ wel het grootst was. Deze bierbrouwerij werd in oktober 1736 voor 2.995 Euro aangekocht door Cornelis van Wijngaerden.
Na al die branden gaan de dorpsbewoners bij de ambachtsheer aandringen op de aanschaf van blusmiddelen en vindt deze goed mits de bewoners de kosten zouden dragen. Na het inzamelen van het benodigde bedrag ad 414,00 Euro wordt tot aankoop en de bouw overgegaan van een brandspuithuisje op Het Sluisje. De schout, die commandant van de brandweer is, laat zich met zijn zoon overal heenrijden om tot een goed plan te komen. Voor die tijd gaat er een kapitaal op aan drank en maaltijden en zo ontstond het eerste schandaal van de Jutphase brandweer. De zuinigheid van de bestuurders heeft tot gevolg, dat het spuitje uit 1769 dienst doet tot omstreeks 1840. In 1807 is in het Nedereind al een tweede brandspuit geplaatst en de Jutphase wijk Hoograven krijgt in 1867 een eigen spuit.
Wanneer tijdens de Pinksterdagen van 1914 de Olie- en Lijnkoekenfabriek Cockuyt & Co. – gevestigd op de plaats van de huidige Henkelbedrijven – drie dagen brandt, moeten de brandweerkorpsen van Vreeswijk, IJsselstein en Utrecht de schamel uitgeruste brandweer van Jutphaas te hulp komen.
De krant toendertijd schreef kleinerend over de ‘Jutphaassche handspuitjes’. Na een boerderijbrand in 1920 schreef dezelfde krant spottend: ‘ De gemeente Jutphaas bezit drie brandspuiten, die samen, o lezer, schrik niet, 220 jaar oud zijn! Waarvan spuit No. 1 van het jaar 1870 is en juist de dakgoot kan bereiken van cafe De Zwaan. In 1923 wordt een eerste motorspuit aangekocht. In 1924 wordt de Vrijwillige Brandweervereniging opgericht en dan gaat ook Jutphaas met wat meer aandacht de brandbestrijding ter hand nemen. In 1938 wordt deze vervangen door twee nieuwe.
In 1928 wordt het brandspuithuisje op Het Sluisje gesloopt en de brandweer krijgt dan huisvesting achter het gemeentehuis van Jutphaas. De brandbel, nu in het bezit van De Historische Kring Nieuwegein, verdwijnt in 1934.
Rond 1637 was het in Vreeswijk verplicht om in je woning een zogenaamde `brandemmer` (emmer gevuld met water) te hebben. In geval van brand moest je zo snel mogelijk de straat op gaan en zo hard mogelijk BRAND roepen. Een ieder die op dat moment in de omgeving was moest met zijn emmers gaan helpen en voor zijn huis een lantaarn met een brandende kaars neerzetten.
De grootste brand die vreeswijk ooit gekend heeft, was die in 1672waarbij een heel groot gedeelte van het dorp in vlammen op ging. De oorzaak waren oorlogshandelingen. De ontreddening heeft nog jaren in het dorp doorgewerkt…
In 1672 werd door Jan van der Heyden (1637-1712) de slangenbrandspuit uitgevonden, wat veel heeft bijgedragen voor de ontwikkeling van de brandweer. De komst van de Stoommachine, waardoor de motorspuit een feit werd en de
verbrandingsmotor waardoor men de spuiten, slangen en ladders op auto´s kon vervoeren heeft zeker bijgedragen aan de effectiviteit van de brandweer, voorheen stelde het eigenlijk niet veel meer voor dan met verenigde kracht emmertjes water naar de plaats van de brand te verplaatsen. De bediening van de spuit was in het begin echter zo zwaar dat bij elke brand een grote groep mannen aanwezig moest zijn. In eerste instantie kwam de daartoe aangewezen omvangrijke brandweerploeg (van ongeveer 200 man) maar in geval van nood moesten ook de overige dorpelingen hulp verlenen. Er bestonden dan ook strenge voorschriften ter voorkoming van brand.
In de winter veranderde het water in ijs. Hierdoor was blussen bijna niet mogelijk. Daarom werden er zogenoemde `Bijtenhakkers´ door het gerecht aangesteld. Zij moesten ervoor zorgdragen dat er voldoende wakken in het ijs waren zodat bij een evtuele brand er altijd voldoende bluswater voorradig was. Dit leverde de `Bijtenhakkers´ enkele stuivers per dag op. Ook werden er in 1712 zogenoemde `Rotten´ door het gerecht aangesteld. Dit waren groepjes mannen die s´nachts moesten waken. Een groepje `Rotten´ bestond uit zes of zeven man en aan het hoofd stond een korporaal. Elke nacht moesten er minimaal 6 man de wacht houden.
Rond 1900 was er nog geen vereniging voor de vrijwillige brandweer. Wel was er een verordening die regelde dat ieder mannelijke inwoner tussen de 18 en 60 jaar verplicht was om persoonlijk zijn diensten bij brand e.d. te verlenen als hij hiertoe werd opgeroepen door de burgemeester en wethouders. Alleen medisch gezien werden er uitzonderingen gemaakt. De mannen konden vier keer per jaar worden opgeroepen om te komen oefenen met het blusmateriaal. De oproep hiervan werd zeven dagen van te voren publiekelijk bekend gemaakt.
De brandweer bestond in deze periode uit: 1 Opperbrandmeester, 2 Brandmeesters, 2 Assistent brandmeesters, 24 Opzichters, 8 Politiebeambten, 6 Pijpgasten, 120 Manschappen, 3 Reserve opzichters en 30 reserve manschappen.
Mede door een brand in 1929 op een grote boederij en de tijd dat het duurde voordat alles goed op gang werd gebracht om te kunnen blussen werd er een Vereniging voor de ´Vrijwillige Brandweer Vreeswijk` opgericht. Vanaf 1930 was de vereniging een feit. De eerste officiële `commandant´ werd dhr J. Th. Suijkers. en `ondercommandant´ werd dhr. R. van Zutphen. De eerste `instructiebijeenkomst´ werd gehouden op 24 april 1930.
De feiten op een rijtje:
In 1974 werd het “luid alarm” systeem (sirenes op de daken, die afgingen in geval van brand zodat de brandweermannen wisten dat ze naar de kazerne moesten) vervangen door het “stil alarm” systeem, namelijk eigen piepers.
In 1977 werd de 39-jarige J.J. Koopman benoemd als beroepsbrandweer-commandant.