Schrijfster Heleen van den Hoven woont al ruim dertig jaar in Nieuwegein. Onlangs kwam haar derde boek Het Tango algoritme uit. Toen haar kinderen nog klein waren, schreef Heleen De Troonladder en Losse tanden, enkele kinderboeken die spelen in de wijk Zuilenstein. Deze boeken zijn via onze webshop te koop. Voor de lezers van De Digitale Stad Nieuwegein tekent ze wekelijks haar spinsels op met haar schrijverspen. Deze keer deel zes van het vervolgverhaal over Reinhuizen CS.
Wat er vooraf ging: Saar heeft een trol getekend. Die avond declameert professor Jan de Vries op het grasveld Beertje Pippeloentje. Plotseling lijkt er iets te bewegen onder het theehuis. Alle voorgaande aflevering over Reinhuizen CS kunt u hier lezen. Vandaag: ‘Het nut van Beertje Pippeloentje.’
Bij het licht van olielantaarns zie ik een donkere gestalte oprijzen. En ik ben niet de enige die het ziet. Alle professoren en Lena van Tuijl kijken met open mond naar de trol. Wanneer hij zich uitrekt, het moet nogal ongemakkelijk zijn geweest onder de brug van het theehuis, komen zijn lange armen tot voorbij het puntdak. Zijn benen zijn even dik als boomstammen, zijn schorsachtige huid glanst in het licht van de olielantaarns. Hij zet een pas naar voren, en wij zetten snel vier passen naar achteren, maar hij komt niet naar ons toe. Hij draait zich om en tilt iets op, of beter gezegd: iemand. Met een dreunende bons zet hij de kleine trol op de brug – deze trol reikt maar tot aan de dakrand – en roept: ‘Doorgaan! Pippeloentje.’
Jan de Vries, de enige van ons die was blijven staan, gaat zachtjes verder: ‘En niet scheppen met een schepje, en niet knikkeren en niet tollen, en niet rijmen met de trollen…’
Hij praat steeds zachter. De trol buigt naar voren om beter te horen, zet een pas, en nog een.
‘En niet schrijven en niet rekenen, en geen trollepoppetjes tekenen.’
Terwijl Jan praat loopt hij achteruit. De trol komt steeds iets dichterbij. De kleine trol stapt ook op het gras om beter te horen. De professoren wijken uit, Lena van Tuijl trekt mij mee, en ineens besef ik dat Jan de twee trollen het grasveld op lokt, in de richting van de glimmende metalen bol die daar staat, het restant van een experiment.
‘En niet roetjsen van de trap, maar…’ Jan de Vries kijkt even achterom naar professor Kers. Die steekt zijn olielamp omhoog. Verderop in het kasteel gaat een lamp aan en uit, als een afgesproken signaal.
‘Roetsjen, maar, maar wat?’ roept de trol.
‘En niet roetsjen van de trap, maar Pippeloentje eet zijn pap,’ fluistert Jan de Vries. Hij loopt nog een paar meter in de richting van de bol. ‘Geef het beertje maar een zoentje,’ zegt hij, iets duidelijker tegen de kleinere trol.
De twee trollen staan nu naast elkaar op het grasveld. Ik zie tot mijn verbazing dat de professoren zonnebrillen hebben opgezet en kleine handspiegels op het kasteel richten. Lena van Tuijl geeft mij ook een zonnebril.
‘Welterusten Pippeloentje!’ roept Jan.
En dan duikt hij plat op de grond. Uit het bovenste raam van het kasteel schiet een lichtstraal naar de halve bol. De professoren steken de spiegels omhoog om het licht te vangen. De stralen weerkaatsen tegen de bol die alles weerspiegelt met de felheid van de zon.
En de trollen? Die hollen weg, proberen dat althans, maar het zonlicht vangt hen in de beweging en dan staan er ineens midden op het grasveld twee tot steen gestolde trollen. De kleinste heeft de houding van een schaatser vlak voor de start. De grootste staat met één trollenteen op de grond, zijn armen en hoofd afgewend van de kunstzon.
‘Pas op!’ roept professor Kers. Zijn kale hoofd glimt als zon zelf. ‘Uit de weg!’
Het grote trollenbeeld wankelt onder de zwaartekracht, tonnen steen dreigen neer te komen op de hooggeleerde heren. Ik ben allang veilig naar de andere kant van het pad gevlucht. De professoren laten hun spiegels vallen en stuiven uit elkaar. Meteen wordt het een stuk donkerder. Vaag zie ik hoe Lena van Tuijl met haar bezem zwaait. De trol zwenkt opzij, er klinkt een knal. Als het geluid van een steenlawine is weggestorven, ligt er enkel nog een grote hoop kiezels op het gras, naast het beeld van een klaar-voor-de-start trol.
De spiegelbol gloeit na en in dat gouden schijnsel lopen we voorzichtig op de het beeld af. Jan de Vries staat op en veegt de grassprieten van zijn kimono.
‘Werkelijk,’ vraag ik hem, ‘Beertje Pippeloentje?’
‘Pippeloentje doet het altijd goed,’ zegt hij met een glimlach. ‘Vervelende neefjes, boze trollen. Iedereen houdt van Pippeloentje.’ Iets serieuzer vervolgt hij: ‘Trollen zijn dol op rijmpjes en raadsels. Het is de kunst om ze aan de praat te houden tot de zon opkomt.’
‘Of tot je een zon maakt,’ zeg ik.
De professoren schudden elkaar de hand.
‘Mooi, nieuwe kiezels voor de parkeerplaats,’ zegt professor Kers.
‘Wacht nog even met de buit verdelen.’ Lena van Tuijl veegt wat steentjes weg met haar bezemsteel. ‘Er loopt een derde trol los in Nieuwegein. En dat is een gemene.’
Wordt vervolgd.